Publieke rouw, heilig afval en het erfgoed van de toekomst

Irene Stengs

Op plekken waar mensen op een dramatische manier om het leven zijn gekomen – in het verkeer, door geweld, brand, werk-gerelateerde ongelukken – ontstaat de laatste decennia vaak een tijdelijk monument bestaande uit bloemen, kaarsen, foto’s, brieven, knuffels en attributen die specifiek naar de overledene(n) verwijzen. Deze zogenaamde bermmonumenten vormen als het ware de materiële neerslag van de emoties die de voortijdige en onnatuurlijke dood in de openbare omgeving oproept. De overledenen worden op deze manier publiek herdacht, soms ook in combinatie met andere herdenkingsrituelen zoals een stille tocht of wake. Deze kleinschalige publieke herdenkingsplekken en de hiermee verbonden herdenkingsrituelen staan niet op zichzelf, maar zijn onderdeel van een groeiende publieke herdenkingscultuur waar ook de massale reacties op rampen of de (onverwachte) natuurlijke dood van publieke figuren toe behoren. Dit is niet een specifiek Nederlandse ontwikkeling: de bloemenzee bij Kensington Palace naar aanleiding van de dood van Prinses Diana (1997), de zee van rouwattributen naar aanleiding van 9/11, en de gedenkplekken op het Atocha treinstation na de bomaanslagen op vier forensentreinen in Madrid (2004) zijn maar enkele van de voorbeelden die laten zien hoezeer het hier om een al langer bestaand, wijdverbreid verschijnsel gaat. Kennelijk bestaat er, zelfs onder mensen die geen persoonlijke relatie hebben met de overledenen of hun nabestaanden, een breed gedragen behoefte om in het publieke domein om door middel van rituelen uitdrukking te geven aan gevoelens van empathie, onmacht of woede. Gebeurtenissen in Nederland die een uiteenlopende verscheidenheid van groepen en individuen in de samenleving opriep tot publiek rouwbetoon waren de Vuurwerkramp (2000), de moorden op Pim Fortuyn (2002) en Theo van Gogh (2004), het overlijden van André Hazes (2004), het Koninginnedagdrama (2009), de vliegtuigramp met de MH17 (2014), het overlijden van Johan Cruijff (2014), en het treinongeluk met de Stint (2019). Ook naar aanleiding van de aanslag op Peter R. de Vries (2021), die hierbij zwaargewond raakte, ontstond meteen een soortgelijke gedenkplek. Onmiddellijk na zijn overlijden tien dagen later nam het monument niet alleen sterk in omvang toe maar veranderde ook de aard van de objecten. Was het eerst juist opvallend dat er vrijwel geen enkele knuffel lag, nu verschenen er in een dag tientallen, waarvan sommige uitzonderlijk groot. De gedenkplekken van dit nieuwe publieke rouwen liggen vrijwel altijd in de openbare ruimte, meestal omdat daar de ramp heeft plaatsgevonden, of omdat daar de persoon is overleden, maar soms ook omdat de overledene geassocieerd wordt met een of meerder specifieke publieke locaties. Zo legden fans van André Hazes op de dag van zijn dood bloemen, sigaretten en blikjes Heineken bij het ziekenhuis waar hij was gestorven, bij zijn huis in Vinkenveen en bij de Eddy Bar in de Amsterdamse Gerard Doustraat, het café in de straat waar hij was geboren en waar hij als kind soms zong als zijn vader hem dat vroeg. Zo werd ook het geboortehuis van Johan Cruijff in Amsterdam Betondorp een belangrijke herdenkingslocatie voor Cruijff-cum-Ajaxfans. Daar ontstond een gedenkplek in rood-wit, bestaande uit bloemen, Ajax-shirts en sjaals, en voetballen met afscheidsteksten.
Bloemenzee voor het ouderlijk huis van Johan Cruijff in Betondorp, Amsterdam, na zijn dood. Foto: Irene Stengs
Tussen de attributen op de gedenkplek die naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh op de Linnaeusstraat in Amsterdam ontstond, zaten daarentegen weer veel zonnebloemen, cactussen, en, ook weer, sigaretten. Van Gogh was een dwarsige kettingroker, filmmaker en TV-persoonlijkheid. De cactus – een plant die gewoonlijk niet snel als rouwattribuut zal worden gebruikt – was het cadeau aan de gasten in zijn interviewprogramma ‘een prettig gesprek’ (1989-1997). De attributen vormen een assemblage van zeer uiteenlopende betekenissen en associaties die tezamen toch een overtuigende herdenkingsplek vormen: in een dergelijke context blijkt voor velen een verwijzing naar Theo van Gogh via De Zonnebloemen van Vincent van Gogh ‘te werken’. In onze samenleving zijn begraafplaatsen, kerken en monumenten dé locaties die bestemd zijn voor rouwbetoon in het openbaar. Bermmonumenten bevinden zich daarentegen in bermen of op bruggen, parken, fietspaden, stoepen en andere plekken in de openbare ruimte die daar formeel niet voor zijn bestemd. Dit maakt deze onofficiële herdenkingsplekken inherent ambigue: enerzijds maken de kaarsen, bloemen, foto’s en knuffels onomstotelijk duidelijk dat het hier om een herdenkingsplek gaat. Dergelijke plekken dwingen doorgaans ook een bepaalde vorm van ontzag of respect af: mensen lopen er voorzichtig omheen, de attributen worden met rust gelaten. Anderzijds blijft de eigenlijke bestemming van de plek altijd door het herdenkingsmateriaal heen schemeren. Het voortbestaan van bermmonumenten is daarmee altijd onzeker. Immers, ze hebben geen formele rituele bestemming en zijn daarom kwetsbaar voor ander gebruik van de ruimte of voor ingrijpen van autoriteiten die willen dat het monument verwijderd wordt. Dit laatste is vrijwel altijd het geval als het gaat om herdenkingsplekken die ontstaan naar aanleiding van gebeurtenissen met een landelijke impact. Dergelijke plekken zijn te groot, en na verloop van tijd zet het verval in. De bloemen verwelken en vergaan, brieven verbleken en waaien weg, knuffels worden nat en vies: er moet dus ingegrepen worden. Vanzelfsprekend vindt dit proces ook plaats bij kleinere bermmonumenten. Ook daar geldt dat de nabestaanden, willen ze dat de plek als zodanig herkenbaar blijft, het monument moeten blijven verzorgen. Daarom zijn de meeste van deze rouwuitingen uiteindelijk tijdelijk, ook al zijn mensen soms in staat een monument jaren in stand te houden. Gedenkplekken die ontstaan naar aanleiding van collectieve rouw worden na niet al te lange tijd altijd opgeruimd. Echter, het blijkt dan vrijwel onmogelijk om het herdenkingsmateriaal zondermeer weg te gooien. De emoties en sentimenten rond de gebeurtenis zijn als vanzelfsprekend verbonden geraakt met het materiaal dat in het herdenkingsritueel is gegenereerd. Deze verbondenheid maakt inzichtelijk waarom dit materiaal zich tegen zomaar weggooien verzet: weggooien zou lijken alsof daarmee ook het verdriet en de morele verontwaardiging worden weggegooid, en daarmee ontkend. Alles bewaren is in de praktijk echter nooit mogelijk: een deel van het materiaal is vergankelijk, er is te veel materiaal, of conservering en behoud worden te kostbaar. Oude bloemen, half opgebrande waxinelichtjes, verregende knuffels en kaarten: het lijkt overduidelijk grotendeels om tot afval verworden materiaal te gaan. Wat bijvoorbeeld te doen met de tientallen stropdassen, stenen hondenbeeldjes en Nederlandse vlaggen die bij de diverse gedenkplekken voor Pim Fortuyn waren neergelegd? Het materiaal stelt mensen voor een dilemma: wat weg te gooien, wat te bewaren? Hierbij lijkt het voor de hand te liggen om bijvoorbeeld de bloemen weg te gooien. Echter, in het geval van de bijna 15.000 kilo bloemen ter nagedachtenis aan Prinses Diana hebben vele scouts en andere vrijwilligers deze eerst allemaal ontdaan van plastic, linten en papier. De bloemen die nog mooi waren, gingen vervolgens naar verzorgingstehuizen en andere sociale instellingen; de rest is tot compost verwerkt en later in de koninklijke parken gebruikt. De vergelijking met verstrooiing van de as na een crematie dringt zich hier op.
Ook de familie Fortuyn werd geconfronteerd met het ‘weggooi- bewaardilemma’. Zo werd bijvoorbeeld besloten om de knuffeldieren, alles bij elkaar een zeecontainer vol, niet weg te gooien maar deze te doneren aan ‘derde-wereldkinderen’. De werkelijkheid bleek hier echter weerbarstig, want hoe zou dat georganiseerd moeten worden? Aan welke kinderen zou dan moeten worden gedacht? Bovendien moeten verregende en beschimmelde knuffels ook voor kinderen in de derde wereld eerst schoongemaakt en gedesinfecteerd worden. Een jaar na Fortuyns dood was zowel voor de knuffels als voor het andere herdenkingsmateriaal nog geen bestemming gevonden. De familie besloot om de brieven en andere documenten aan Fortuyn mee te geven in zijn graf op de begraafplaats bij zijn huis in Italië. Uiteindelijk is dit niet gebeurd omdat het Meertens Instituut belangstelling toonde voor de brieven, kaarten en een (klein) gedeelte van de andere objecten. Conservering van dit herdenkingsmateriaal voor toekomstig onderzoek en mogelijk museaal gebruik opende de weg voor het weggooien van dat deel wat het moeilijkst te bewaren was: de knuffels . De voorbeelden laten zien dat herdenkingsmateriaal een speciale behandeling afdwingt, dat kan een rituele behandeling zijn (‘begraven met het slachtoffer’), bestemmen voor een goed doel (‘kinderen in de derde wereld’), of een bestemming als onderzoeksmateriaal en erfgoed bij een erkende instelling (Meertens Instituut). Herdenkingsmateriaal is daarmee een vorm van ‘heilig afval’. De morele en emotionele waarden die aan de materie een welhaast sacrale lading lijken te geven dwingen overheden, familieleden en andere betrokkenen om hun selecties te motiveren, maar ook om zich op gepaste wijze te ontdoen van dat deel van het materiaal dat door hun keuzes de status ‘afval’ heeft gekregen. Uit het verzoek van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de burgermeester van Hilversum, Piet Broertjes – hij was indertijd belast met het vinden van een gepaste bestemming voor het herdenkingsmateriaal van de MH17 ramp – om een Nationaal Knuffelprotocol te ontwikkelen, blijkt hoe belangrijk het wordt gevonden dat hierbij de juiste keuzes worden gemaakt. Ook toen was het lastig om een goede bestemming voor de grote hoeveelheden knuffels te vinden. In dit geval was er voldoende geld om de knuffels schoon te laten maken en te desinfecteren. De duizenden knuffels kregen eerst een rituele herbestemming: in 2015 vormden zij tezamen een herdenkingsmuur tijdens de eerste herdenking van de ramp. De uiteindelijke bestemming werd gevonden bij de stichting ‘Geef een knuffel’, een organisatie die zich inzet voor onderzoek naar taaislijmziekte en knuffels uitdeelt aan kinderen die extra aandacht behoeven omdat ze ziek zijn of in een opvanghuis zitten. De kinderen mogen echter nooit weten waar hun knuffel vandaan komt. Schoonmaken en herbestemmen als gift zijn dus handelingen waarmee ‘heilig afval’ weer ‘gewoon speelgoed voor kinderen’ kan worden. Tot dusver lijkt het er echter op dat herdenkingsmateriaal dat goed bewaarbaar is, althans in elk geval een deel daarvan, een nieuwe status als erfgoed krijgt. Overheden, archieven, musea en onderzoeksinstituten zijn de belangrijkste spelers in het maken van deze recente vorm van erfgoed. Het Rijksmuseum bezit een bescheiden collectie tekeningen, brieven en objecten die op de herdenkingsplek voor Theo van Gogh in de Linnaeusstraat zijn achtergelaten, zoals een Pim Fortuyn-vlag en een filmblik waarop een sigarettenpeuk en een krantenknipsel met een foto van Van Gogh zijn geplakt.

Met door de ‘Vrienden van Pim Fortuyn’ bewaarde knuffels wordt 10 jaar later een tijdelijk herdenkingmon- ument ingericht, Rotterdam 2012. Foto: Irene Stengs

Op het blik staat: ‘Dit was je laatste film over Pim Fortuin. Nu ben jij het slachtoffer. We zullen je gedenken Theo, rust zacht.’ Het papieren Van Gogh herdenkingsmateriaal is grotendeels naar het Amsterdams Stadsarchief gegaan alwaar het na te zijn gedroogd, ontsmet, gestreken en gescand, jaren als digitaal monument te bezoeken was. In de collectie van het Amsterdam Museum bevinden zich objecten van zowel de gedenkplek voor Theo van Gogh als van die voor Johan Cruijff. Van het Koninginnedag Drama staat het grootste deel van het herdenkings- materiaal in het depot van het CODA Museum in Apeldoorn; de gemeente Oss bewaart het herdenkingsmateriaal van het treinongeluk met de Stint. Van sommige dramatische gebeurtenissen, zoals de Schipholbrand (2005) waarbij elf asielzoekers om het leven kwamen, is geen herdenkingsmateriaal bewaard gebleven. Het wel of niet toekennen van erfgoedwaarde aan herdenkingsmateriaal is uitdrukking van het maatschappelijk gewicht dat de samenleving aan een bepaalde gebeurtenis toekent. Op deze manier wordt mede bepaald hoe vanuit de toekomst naar het verleden, ons heden, zal worden gekeken. Al is het niet mogelijk om te voorspellen welke rampen en verhalen als blijvend relevant de geschiedenis in zullen gaan, met de selecties die nu op institutioneel niveau gemaakt worden kan in musea en tentoonstellingen aan bepaalde gebeurtenissen blijvend concreet vorm en inhoud worden gegeven, terwijl andere noodzakelijkerwijs in de vergetelheid zullen raken.

Filmblik, bloemen en ander ‘heilig afval’ wordt weggehaald van de herdenkingsplek. Foto: Irene Stengs

Filmblik, bloemen en ander ‘heilig afval’ wordt weggehaald van de herdenkingsplek. Foto: Irene Stengs