Koninklijk & keizerlijk begraven

van graftombe tot mausoleum

Thijs van Leeuwen

Tradities rond het overlijden van vorsten gaan vele eeuwen terug. Van de Egyptische farao’s met hun piramides en de graftomben van de Romeinse keizers tot de ridderlijke en heraldieke begrafenissen in de Middeleeuwen en de uitvaartstoeten van de Engelse en de Franse koningshuizen uit de Renaissance. Schitterende rouwoptochten met herauten, trompetters en lijfregimenten, waarin regalia, wapenborden en rouwvaandels en -vlaggen met deviezen en lijfspreuken werden meegevoerd. Deze tradities waren er niet zomaar. Uitvaarten van vorsten hadden een belangrijke betekenis, omdat ze de continuïteit en de legitimiteit van de vorstenhuizen moesten bevestigen. Vlaggen, paarden, kleuren en muziek speelden hier allemaal een rol in. De uitvaarten van Wilhelm II, zijn vrouw Auguste Victoria en zijn grootmoeder Victoria laten zien dat ceremonies een integraal onderdeel zijn van vorstelijke begrafenissen.
Heraldische begrafenisstoet bij de uitvaart van Elizabeth I

Koningin Victoria en het paardenincident

Koningin Victoria was één van de langst regerende monarchen in de Britse geschiedenis. Toen keizer Wilhelm II, haar oudste kleinzoon, hoorde dat zij in Osborne House op het eiland Wight op sterven lag, was hij spoorslags naar Engeland gereisd om bij haar overlijden te kunnen zijn. Dit leidde tot ongenoegen van de Britse koninklijke familie, die zich opgescheept voelde met deze ongenode gast. Toch was hij prominent aanwezig in de sterfkamer waar Victoria haar laatste adem uitblies. De nieuwe koning Edward VII moest naar Londen voor het regelen van de uitvaart en gaf Wilhelm de opdracht om zich bezig te houden met zaken rond de opbaring en de begrafenis. Aangezien op het eiland Wight geen grote Britse vlag voorhanden was, liet hij deze van zijn afgemeerde keizerlijk jacht “Hohenzollern” halen en zorgde ervoor dat deze de kist bedekte samen met de kroningsmantel van Victoria. Intussen waren dames van de Royal School of Needlework in Londen dag en nacht bezig met de vervaardiging van een wit satijn lijkkleed met een goudkleurig kruis in het midden en het koninklijk wapen in de hoeken. Bij de eigenlijke begrafenisstoet in Londen, waarin de Duitse keizer naast de nieuwe koning te paard meereed, lag onder de kist de koninklijke standaard met daaronder een Indiase shawl ter herinnering aan het feit dat Victoria sinds 1876 keizerin van India was geweest. Haar uitvaart verliep niet zonder problemen. In de negentiende eeuw werd het de traditie om gesneuvelde officieren op het onderstel van een kanon, een affuit genoemd, te begraven als er te velde geen ander vervoersmiddel beschikbaar was. De kist rust daarbij soms ook op het kanon zelf. De affuit wordt meestal getrokken door paarden. De jongste zoon van koningin Victoria, prins Leopold, was de eerste persoon van koninklijke bloede die in plaats van met een rouwkoets op deze wijze begraven wilde worden.

De rouwstoet bij de uitvaart van koningin Victoria

Koningin Victoria zelf had bij haar overlijden bepaald dat zij ook een militaire begrafenis wilde. Zij voelde zich nauw verbonden met haar troepen, die in die periode in Zuid-Afrika in de Boerenoorlog verwikkeld waren. Dus zij werd ook met een door paarden getrokken affuit begraven. Alleen ging het mis. Na aankomst van de trein met haar stoffelijk overschot in Windsor vond een incident plaats. De paarden, die met de lege affuit lange tijd in de vrieskou hadden staan wachten, moesten plotseling in beweging komen en schrokken van de zware last die ze moesten trekken. Ze begonnen te steigeren en braken uit hun tuigen. Een hoffunctionaris kwam met een opmerkelijke oplossing. Hij liet de onrustige paarden uitspannen en gaf de opdracht aan matrozen van de Royal Navy, die langs de route stonden, om de affuit met koorden naar het kasteel van Windsor te trekken. De Britten maakten van dit ongewone verschijnsel meteen een traditie en sindsdien wordt in Engeland bij staatsbegrafenissen van regerende koningen of koninginnen de affuit met de baar getrokken door matrozen. Overigens werden ook Winston Churchill en Margaret Thatcher met een affuit begraven.
Margaret Thatcher werd ook met een affuit begraven

Overigens speelden paarden al veel langer een belangrijke rol in begrafenisceremonies. In de grijze oudheid bestond de traditie om een paard tegelijk met zijn vorstelijke meester te laten begraven. Achtergrond hiervan was dat het paard de overledene ook na zijn dood van dienst moest kunnen zijn. Deze traditie werkte door in de Middeleeuwen, toen het gewoonte werd om in de rouwstoet het zogenaamde Rouwpaard mee te voeren. Daarnaast maakten met prachtige dekkleden omhangen paarden als het Toernooipaard, het Paard van Ere en het Paard van Bataille deel uit van de rouwstoet. Ook waren er paarden met op de dekkleden de geborduurde wapens van de vorstelijke gebieden en bezittingen. Een gewoonte, die ook heden ten dage nog in sommige landen bestaat is om in de begrafenisstoet het paard van een overleden vorst of hoge militair mee te voeren met de rijlaarzen achterstevoren gekeerd in de stijgbeugels.

Auguste Victoria en Wilhelm II

Twintig jaar na het overlijden van koningin Victoria overleed de vrouw van Wilhelm II, keizerin Auguste Victoria in Huis Doorn. Voor haar komst naar Nederland had zij bepaald dat zij op Duitse grond bijgezet wilde worden. Na haar overlijden maakte een aantal van haar kinderen daar bezwaar tegen, omdat dit zou betekenen dat
de keizer nooit haar graf zou kunnen bezoeken. Toch verordonneerde de keizer
dat zij in Potsdam begraven moest worden. De keizerin werd opgebaard in de
met palmen en bloemen versierde eetkamer, waar drie van haar zonen en haar schoonzoon de dodenwacht betrokken. De kroonprins was gekleed als huzaar van de lijfwacht, de schoonzoon, de hertog van Braunschweig als Ziethen-huzaar, prins Oskar als kurassier en prins Adalbert in marine-uniform. Op de kist lagen kransen en boeketten van familieleden, vrienden en verenigingen waarvan de keizerin beschermvrouwe was. `s Avonds werd haar stoffelijk overschot door het met fakkels verlichte centrum van Doorn naar het station Maarn vervoerd. Hier stond de voormalige keizerlijke trein, versierd met dennentakken en kransen, om haar de volgende ochtend naar Berlijn te brengen. De nieuwe Duitse republikeinse regering moest niets hebben van het oude keizershuis. De Pruisische staatsregering had bovendien bepaald dat de uitvaart een privéaangelegenheid moest zijn. Toch groeide haar bijzetting in Potsdam uit tot een massa-manifestatie. Ongeveer 250.000 mensen keken toe hoe de stoet vanaf het keizerlijke station in Potsdam door het park van Sanssouci naar de Antikentempel liep, begeleid door vele militairen van het voormalige keizerlijke leger in hun traditionele uniformen en talrijke geestelijken van de Deutsche Evangelische Kirche.
Twintig jaar na zijn vrouw overleed keizer Wilhelm II in 1941 eveneens op Huis Doorn. De keizer had bepaald dat hij niet in zijn vaderland, maar in Doorn bijgezet wilde worden zolang de monarchie niet in Duitsland was teruggekeerd. Dit gebeurde eerst in de kleine kapel vlakbij het poortgebouw en later in een speciaal gebouwd mausoleum aan de noordzijde van het Huis. Zijn bijzetting werd een wonderlijke mengeling van representatie van het oude Duitse keizerrijk en
het nieuwe nazi-Duitsland. Zo was naast de Rijkscommissaris voor het bezette Nederland Seyss-Inquart ook de 91-jarige veldmaarschalk August von Mackensen in zijn historische huzarenuniform uit de Eerste Wereldoorlog aanwezig. De kist van de keizer werd met zijn eigen auto naar zijn voorlopige rustplaats vervoerd, begeleid door een erebataljon van de Wehrmacht bestaande uit compagnieën van leger, marine en luchtmacht. Onder de vele grafkransen was een reusachtige krans van Adolf Hitler bestaande uit lelietjes van dalen en witte rododendrons. Aangekomen bij de kapel speelde het muziekkorps van de Luftwaffe het bekende Lutherlied, Ein feste Burg ist unser Gott, dat nog elk jaar in Londen te horen is bij Trooping the Colour, de verjaardagsparade voor koning Elizabeth II als symbool van de vroegere dynastieke en familiale banden tussen het Britse en Duitse vorstenhuis.

Tegenwoordige tijd

Het einde van het Duitse keizerrijk betekende niet het einde van vorstelijke begrafenissen. In 1992 werden beroemde voorvaderen van keizer Wilhelm II herbegraven: de keurvorsten van Brandenburg uit het Huis Hohenzollern, Frederik I, de Soldatenkoning en Frederik de Grote. Tijdens de chaotische omstandigheden van de Tweede Wereldoorlog waren hun lichamen terecht gekomen op het stamslot van de familie Hohenzollern in Hechingen bij Stuttgart in het westen van Duitsland. Met een antieke stoomtrein werden zij, begeleid door de keizerlijke familie, naar Potsdam vervoerd. Daar werden zij respectievelijk in de Vredeskerk in Potsdam en bij het Slot Sanssouci begraven. Frederik de
Grote kreeg een plek naast de graven van zijn honden. Op zijn graf worden nog steeds aardappelen gelegd uit dankbaarheid dat hij de aardappel in Pruisen heeft geïmporteerd, wat indertijd werd gezien als teken van belangrijke vooruitgang.

Wit, zwart, paars: kleurrijke uitvaarten

Bij de uitvaarten van Wilhelm en Auguste Victoria was de kleur zwart veel te zien: in rouwkleding, accessoires en de aankleding van Huis Doorn. Maar zwart is niet de enige kleur die verbonden is aan de dood. Vorstelijke begrafenissen hebben door de eeuwen heen meerdere kleuren gehad. Oorspronkelijk was in de Middeleeuwen wit de kleur van de dood. Het wit duidde op oneindigheid en zuiverheid. Aan het eind van de Middeleeuwen werd het wit echter verdrongen door zwart. De focus werd niet langer gericht op het leven na de dood, maar op de sterfelijkheid van de zondige mens. Om dit te tonen werd alles met zwart omfloerst. Ook de paarden voor de lijkwagen werden van zwarte kleden voorzien. Het messingbeslag van de paardentuigen en de glimmende uniformknopen van de begeleidende hofbedienden en soldaten werden zwart gelakt en decoraties gehuld in rouwfloers. In Nederland werd dit bij het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 nog eens nadrukkelijk vastgelegd in het Koninklijk Besluit over de Grote Ceremoniën. Hierin zijn uitgebreide bepalingen over hofrouw opgenomen: kleding, kleuren, stoffen en sieraden, waarbij zwart de boventoon voerde. In de negentiende eeuw volgde echter een omslag en kwam aan sommige vorstenhoven wit als rouwkleur weer in de mode. Koningin Victoria van Engeland had voor haar begrafenis bepaald dat wit en niet zwart de kleur van haar lijkkleed moest zijn vanwege haar geloof dat zij als bruid vreugdevol verenigd zou worden met haar overleden geliefde prins Albert. Onze koningin Wilhelmina en prins Hendrik zagen wit als een symbool voor een nieuw leven na de dood en hadden dan ook samen afgesproken dat zij in het wit begraven wilden worden. Dit gebeurde in een witte lijkkoets, waarbij de paarden van witte dekkleden waren voorzien. Ook de bloemversiering in de Nieuwe Kerk te Delft moest dit tot uitdrukking brengen. Op de koude decemberdag van Wilhelmina’s begrafenis in 1962 was deze versierd met 8000 witte chrysanten en 2500 witte anjers. Hartje winter moet dit een behoorlijke opgave voor de bloemenkwekers zijn geweest.
Bij de uitvaart van Wilhelmina rijdt de witte rouwkoets door Den Haag

Maar er zijn nog meer kleuren mogelijk. In 1991 was koningin Beatrix aanwezig bij de uitvaart van de Noorse koning Olav V. Zij was daar zo onder de indruk van de paarse rouwversiering van de kathedraal van Oslo, dat zij zich hierdoor heeft laten leiden bij haar ontwerp voor de nieuwe lijkkoets, waarmee prins Claus en koningin Juliana werden bijgezet.

Omfloerste trom en dodenmars

Vorstelijke begrafenissen – daar zit muziek in. Met zwart laken beklede pauken,
in die tijd keteltrommen genoemd, en trompetten speelden een belangrijke rol in de begrafenisstoeten tijdens de Renaissance. Bekend is de Music for the Funeral of Queen Mary, echtgenote van de Stadhouder-Koning Willem III, van Purcell.
Later kwamen er, zoals bij de begrafenis van onze stadhouder Willem IV, kleine orkestjes bij van de Hollandse en Zwitsers Gardes, die op schalmeien, een soort hobo`s, treurmuziek speelden.

Na de Franse tijd, toen de muziekkorpsen een grotere instrumentele bezetting hadden gekregen, werden er treurmarsen van Beethoven, Chopin en Schubert en andere klassieke componisten uitgevoerd. Koningin Wilhelmina brak met deze traditie en bepaalde dat bij haar begrafenis, die in het teken stond van de Opstanding, koralen en liederen uit Valerius Gedenckklank door de militaire orkesten in vrolijk marstempo gespeeld moesten worden. Daarbij waren de instrumenten niet van rouwlinten voorzien en de trommels niet omfloerst.
Bij de latere begrafenissen van prins Claus, prinses Juliana en prins Bernhard is die gewoonte gevolgd. Bijzonder is nog het blazen van de Last Post en het Taptoesignaal bij respectievelijk de begrafenis van de Britse Queen Mum en prins Bernhard. In Engeland komt daar altijd de Reveille (het militaire weksignaal) achteraan om de Opstanding der doden te symboliseren. Bij muziek hoort natuurlijk ook het luiden van speciale doodsklokken, zoals in Nederland de Bourdon in de scheve toren van de Oude Kerk in Delft. De klok ontleent haar naam aan haar klank, een zware brombas in het Frans hommel genoemd.
Kortom, keizerlijke en koninklijke begrafenissen waren niet alleen stemmige, maar ook kleurrijke, muzikale en soms zelfs chaotische gebeurtenissen. Van paarden en matrozen tot paarse koetsen: vorstelijk begraven gebeurde op steeds nieuwe wijze.

Literatuur
Oliva Bland, The Royal Way of Death (London 1986)
Luc Eekhout, De Dodenkoets, lijkwagens en rouwstoeten in Nederland (Leek 1993) Jaap van Osta, Het theater van Staat (Amsterdam 1998)
Jacco Pekelder en Wendy Landewé, Wilhelm II in Nederland 1918-1941 (Soesterberg 2015)