Een bakkie troost
eten en de dood
Carolina Verhoeven
Geloof, burenzorg en voedsel
De culinaire geschiedenis van Huis Doorn gaat ver terug. Al eeuwen was er een gebruikstuin waar groenten en fruit werden gekweekt. Daarnaast was er hout nodig om het kookfornuis te kunnen laten branden en ijs om dranken te koelen. Zo kon een landgoedeigenaar in Huis Doorn zichzelf bijna het hele jaar van eten en drinken voorzien. Na de komst van keizer Wilhelm II mengden in Huis Doorn tradities uit twee culturen, de Duitse en Nederlandse. Geloof, bijgeloof én voedsel speelden altijd een belangrijke rol bij het overlijden, ook bij de dood van Wilhelm. Al in de bijbel valt te lezen hoe belangrijk eten en drinken was. Gasten werden royaal onthaald, men zocht voor hen het beste uit wat er geboden kon worden. Bij geboorte, trouw en rouw kwam er vaak onverwacht veel bezoek, dat in die periode lange afstanden moest afleggen en vaak niet dezelfde dag terug naar huis kon. De vele gasten bleven vaak eten en zo haalde de kok het beste uit zijn voorraadkelder om de vele extra monden te voeden. De duiventil bood soms een uitkomst om snel een bouillon te trekken van duivenkarkassen. Zonder buren kon je het vroeger niet stellen, noch bij geboorte noch bij rouw. Op het platteland leefden tradities doorgaans sterker dan in de stad, omdat de dorpsgemeenschap op elkaar aangewezen was. Eeuwen geleden was het leven meestal korter en meer besloten. Er waren veel rituelen, waarbij geloof en bijgeloof een belangrijke rol speelden. Neem bijvoorbeeld de wake. Tijdens het waken bij een ernstig zieke of stervende zorgden buren meestal voor het eten, zodat de familie tijd kreeg om afscheid te nemen, te zorgen en te rouwen. Er werden koffie en pannetjes soep gebracht. Soms met fruit, als dat er was, waarbij de sociale status van de stervende en diens familie een rol speelde. Overleed er een belangrijk persoon in het dorp, dan werden de wieken van de molen op de rouwstand gezet. De symbolische betekenis was dat het leven van de overledene was gestopt.De dagen na de dood
In de dagen daarna kwam de hele familie in beweging,. Van heinde en verre kwamen mensen te voet, per fiets of met paard en wagen afscheid nemen. De afstanden waren lang en men kon vaak niet op dezelfde dag terug. Er moest dus voldoende eten zijn om de gasten te ontvangen. Achter in een schuur of bijruimte kwamen schragen met planken te staan. Witte lakens kwamen uit de kast en bedekten de planken. Het rouwen en natuurlijk de overledene werden besproken en goed eten en drinken hoorde daarbij. Buren zorgden voor het nodige eten en vooral ook drinken. Een stevige borrel spoelde het verdriet weg. Vooral krenten op brandewijn was favoriet. Om zoveel gasten te kunnen ontvangen moest er ook veel voorraad zijn. Je moest tijdens de rouw laten zien dat je voldoende in huis had, dat je dus niet arm was. Mensen haalden het lekkerste uit de kelder. Die vol stond met wat er in de zomermaanden was geweckt. Vooral het vet was belangrijk. In veel culturen hoorde er vet op de tafel te staan. In Nederland werd het vet letterlijk bezongen: ”Ik heb een potje met vet al op de tafel gezet”. Stond er vet op tafel, dan was je in goeden doen. Zo kon de familie laten zien dat ze voorbereid was op grote aangelegenheden. Overigens gold dit niet alleen bij het verlies van een familielid maar ook voor geboorte- en trouwfeesten. Dit waren omstandigheden waar veel familieleden bij elkaar kwamen. Doordat je elkaar niet dagelijks zag, werd het een familiereünie. Er werden nieuwtjes en wetenswaardigheden uitgewisseld. De dood was veel meer een onderdeel van het dagelijkse leven dan tegenwoordig. Vroeger had bijna iedereen bij leven al een doodshemd in de kast liggen, samen met de naald en draad om het hemd dicht te naaien. Die draad mocht niet breken, dat bracht ongeluk. De naald werd later in de kist gelegd. Mensen met een minder ruime beurs kregen een papieren doodshemd. Ook hadden mensen een (kostbaar) rouwservies dat alleen bij rouw uit de kast kwam. Soms circuleerde binnen een dorp één speciaal rouwservies. Dit was een typisch gebruik uit de negentiende eeuw en zo’n servies bestond uit vier onderdelen: een diepzwarte basalt thee- of koffiepot, een roomkan, een suikerpot en een spoelkom. De suikerpot werd uiteraard gevuld met de zwarte kandijklonten.Samen met familie, vrienden en buren, ging je in het zwart gekleed naar de uitvaart. De naaste familieleden droegen maandenlang nog een zwarte rouwband, zodat voor iedereen duidelijk was dat je rouwde. Kinderen droegen vaak een gebreid blauw rouwbandje.
Koffie, koek en rouw
Tegenwoordig worden overledenen niet thuis opgebaard, maar in het ziekenhuis of uitvaartcentrum. De organisatie rondom rouwen wordt nu meestal in handen van professionals gegeven en de buren hebben niet zo’n belangrijke rol.
Polissen om je begrafenis te kunnen betalen worden al bij je geboorte gesloten. Er is een lokale begrafenisondernemer waar alle details mee besproken worden. Familieleden komen op afgesproken tijden en gaan daarna weer naar hun eigen huis. Reizen is makkelijker en korter. Familie blijft niet eten en de traditie van het groeve maal is verdwenen. Daarvoor in de plaats drinken we koffie of thee met een rouwbeschuit, krakeling, pleverkoek of een plakje cake. Maar ook deze zoete koeken hebben een geschiedenis.
Eeuwen geleden werd er al een koek (een stevig soort cake) gebakken. Voordat de overledene naar zijn laatste gang (de uitvaart) werd gebracht kreeg iedere aanwezige een stuk van deze koek. Ook werden er in de kist enkele koekkruimels als grafgift gestrooid. Door het gezamenlijk eten van deze koek droeg iedereen de geest van de overleden met zich mee.
Vele soorten koek stonden op een rouwtafel, zoals de krakeling. Deze staat symbool voor het eeuwige leven. Een krakeling heeft geen begin of einde maar gaat alsmaar door. In Duitsland waren het vaak de brosse zoete soeskrakelingen, bestrooid met greinsuiker (suiker met een grove korrel). In katholieke streken waren deze krakelingen met zout bestrooid. Zout staat symbool voor tranen, het bittere op aarde.
Zowel in Duitsland als in Nederland was men altijd al dol op suiker. Suiker werd als troostend medicijn gebruikt, vooral bij begrafenissen. Er waren bijvoorbeeld grote brokken zwarte kandij (klonten suiker) voor in de kommen van het rouwservies. Traditioneel kwam er vaak een poffert op tafel. Die poffert was rijkelijk gevuld met vruchten, gekonfijt in suikerstroop.
Een poffert was gemakkelijk te bakken in een pan op de kachel, maar kon natuurlijk ook bij de bakker gekocht worden. Een dorp had vaak meerdere bakkers. De naaste buren hadden de taak voor een rouwmaaltijd te zorgen en bestelden ook sûkerbôle met grote stukken meegebakken suikerbrokken bij de dichtstbijzijnde bakkers. Het zoete van de suiker verzachtte het rouwen van het leven.
Een ander bekend voedingsmiddel dat vaak genuttigd wordt bij uitvaarten is koffie. Koffie is een van de populairste dranken ter wereld. Sinds de introductie in de westerse wereld wordt koffie door alle lagen van de samenleving gedronken, ook bij de uitvaart. Niet voor niets noemen we een kopje koffie in Nederland ook wel ‘een bakje troost’ of ‘een bakje pleur’ (een kopje tranen, van het Franse werkwoord: pleurer, huilen). Beide bijnamen zijn nauw verwant aan troost en verdriet. Ook werden er vaak bij een overledene koffiebonen onder het ledikant gelegd om de geur in de kamer fris te houden.
De dood en eten zijn met elkaar verweven als een krakeling. Eten is dan ook meer dan voeding. Het brengt mensen samen, helpt omgaan met de dood en brengt troost.
Rouw servies met blauw maanzaad poffert.